Gemiddels met pensioen bij 65 jaar en 8 maanden
Geplaatst op 15 mei 2023
Iets minder dan de helft van de werknemers die in 2022 met pensioen gingen, was jonger dan de AOW-leeftijd. Die was in dat jaar 66 jaar en 7 maanden. Tot 2013 was de AOW-leeftijd 65 jaar, daarna is deze stapsgewijs verhoogd. Tussen 2002 en 2006 waren circa 9 op de 10 werknemers die met pensioen gingen, jonger dan de AOW-leeftijd. Vanaf 2007 ging een steeds kleiner deel eerder dan de AOW-leeftijd met pensioen.
In 2020 en 2021 is de AOW-gerechtigde leeftijd niet verhoogd. In deze jaren zijn veel werknemers met pensioen gegaan, en ook relatief veel op of na de AOW-leeftijd. De coronacrisis speelde in die jaren, maar het is niet mogelijk met de beschikbare gegevens het eventuele effect op de pensioengang en -leeftijd vast te stellen. Hoewel er in 2022 meer werknemers vóór de AOW-leeftijd met pensioen gingen dan in voorgaande jaren, waren zij gemiddeld wel ouder op het moment van pensionering dan in voorgaande jaren. Voor de totale groep pensioengangers kwam de gemiddelde pensioenleeftijd in 2022 dan ook doorgaans hoger uit dan in voorgaande jaren.
Pensioenleeftijd werknemers in alle bedrijfstakken boven de 65 jaar
In het openbaar bestuur was de gemiddelde pensioenleeftijd van werknemers in 2022 met 65,1 jaar het laagst, gevolgd door de zorg en het onderwijs. In de landbouw, bosbouw en visserij was de pensioenleeftijd van werknemers met 66,6 jaar het hoogst, gevolgd door overige (zakelijke) diensten en handel. Voor het eerst was in alle bedrijfstakken de gemiddelde pensioenleeftijd van werknemers hoger dan 65 jaar.
De verschillen in de gemiddelde pensioenleeftijd van werknemers tussen de bedrijfstakken zijn tussen 2006 en 2022 kleiner geworden. In 2006 bedroeg het verschil tussen de bedrijfstakken met de hoogste en de laagste pensioenleeftijd ruim 4 jaar, in 2012 was dat 2,5 jaar en in 2022 nog 1,5 jaar.
Gewenste pensioenleeftijd 45-plussers nu ook boven de 65 jaar
In 2022 gaven 45- tot 65-jarige werknemers aan door te willen werken tot gemiddeld 65,1 jaar. Dat is het langst sinds het begin van de meting in 2014 toen dit nog 64,3 jaar was. De toename in 2022 volgde op een lichte afname tussen 2020 en 2021, van 64,8 naar 64,6 jaar. Een vrij grote groep geeft aan niet te weten tot welke leeftijd zij willen doorwerken: 39 procent van de 45- tot 55-jarigen en 28 procent van de 55- tot 65-jarigen.
Vooral bereidheid om langer door te werken met kortere werkweek
In 2022 gaf het merendeel van de werknemers van 45 tot 65 jaar aan dat zij onder bepaalde omstandigheden bereid zijn om langer door te werken. 45- tot 55-jarigen staan hier meer voor open dan 55- tot 65-jarigen: respectievelijk 85 en 73 procent van hen wil eventueel tot een hogere leeftijd doorwerken.
Veruit de meest genoemde voorwaarde om de loopbaan langer voort te willen zetten, is de mogelijkheid om minder te kunnen werken. Dit geldt nog meer voor 45- tot 55-jarige werknemers (52 procent) dan voor 55- tot 65-jarige (43 procent). Ook het kunnen doen van lichter werk, en de mogelijkheid dat stoppen financieel onaantrekkelijker wordt, zijn relatief vaak genoemd.
De gegevens in dit bericht over de bereidheid en de redenen om langer door te werken zijn afkomstig uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van het CBS en TNO. Vanaf het verslagjaar 2022 verschilt de wijze waarop gegevens voor de NEA zijn verzameld en verwerkt op enkele punten van eerdere verslagjaren. Daardoor zijn de cijfers vanaf 2022 mogelijk niet in alle gevallen vergelijkbaar met de cijfers tot en met 2021.